Fijne kerel, die Gianmaria Testa. Zo'n type dat je in een Italiaans achterafcafé vanaf het tafeltje naast je een tijdje aan zit te staren, dan zijn stoel aanschuift, je op de schouder tikt en begint te mompelen over het leven. Dat van hemzelf, dat van de moderne mens, dat van jou. Grappaatje erbij, veel naar buiten kijken.
Zo mijmerend zingt Testa dus, mompelsterkte, op een diep en zwaar gehavend kettingrookniveau. De man was jaren stationschef in een Italiaans dorp van weinig betekenis, noteerde wat poëtische lijnen in de stille uren, speelde er gitaar bij, en hop, werd in zijn midlife ontdekt als singer/songwriter in de Italiaanse spreekzangtradititie (Paolo Conte).
Op zijn nieuwe plaat Vitamia lijkt Testa slecht nieuws te hebben: zijn milde 'tristezza' is bitter geworden, als hij in liedjes als 18 Mila Giorni (18 duizend dagen) fluistert dat het er allemaal niet leuker op wordt ('Er waren dagen, dat alles een naam had, dat zelfs de dag een naam had. Waar zijn die dagen?'). De begeleiding is sober, de lyrische klarinetten van vorige albums als het geniale Montgolfières (1995) hebben plaatsgemaakt voor schurende gitaren. Maar Testa's dichtkunst blijft bloedmooi. Laat hem aanschuiven.