De Cubaanse creolen zijn afstammelingen van Afrikanen die eerst op Haïti werkten en vervolgens werden verscheept naar wat later Castro’s socialistische heilstaat zou worden. Dat kweekt vanzelf een cultuur waar Caribische en Afrikaanse elementen een vruchtbaar huwelijk aangaan. De groep zingt in zijn moerstaal, dus je verstaat er geen klap van, maar dat geeft niet, want de intense emotie komt zo ook wel over. De vijf mannen en vijf vrouwen geven met hun meerlagige harmonieën de nummers een geheel eigen poliritmische dynamiek, die bij tijd en wijle nog eens wordt versterkt door uitbundig getrommel. Er zit gezien de achtergrond uiteraard veel leed in, maar die onderstroom maakt het nou juist zo spannend.