Om nou te zeggen dat Pieter Hellendaal (1721-1799) een gemakkelijk leven had, nee. Ja, de componist, misschien wel de interessantste uit het Nederland van de 18de eeuw, had succes. Al op zijn 10de werd hij benoemd tot organist van de Nicolaikerk in Utrecht tegen hetzelfde salaris als zijn volwassen voorganger. Mogelijk verhuisde het gezin speciaal voor de talentvolle zoon van Hellendaals geboortestad Rotterdam naar Utrecht.
Maar vaker ook zat het tegen, professioneel en persoonlijk nog meer. Zo werd zijn vader Johan op brute wijze vermoord, nadat hij had geprobeerd te bemiddelen bij een echtscheiding. Een Zweedse huurmoordenaar probeerde papa Hellendaal eerst te vergiftigen. Toen dat mislukte, bewerkte hij de man met een bijl. Zijn ledematen werden verspreid over diverse Amsterdamse grachten en tuinen.
Het verhaal is te lezen in het boekje bij het nieuwe album van Antoinette Lohmann, de barokviolist die er een sport van maakt goed maar vergeten Nederlands repertoire onder de aandacht te brengen. ‘Ik ben altijd benieuwd naar wat er in mijn eigen land gebeurd is’, zegt Lohmann. ‘Maar onontgonnen repertoire speel ik vooral graag omdat ik dan niet beïnvloed ben door andere visies. Ik heb die stukken zelf ook nooit eerder gehoord. Ik hecht erg aan die vrijheid.’
Voor haar Hellendaalalbum koos ze zeven sonates voor viool en basso continuo, zes daarvan zijn hiermee voor het eerst op cd verschenen. In totaal zijn 29 vioolsonates van Hellendaal overgeleverd, waarvan er destijds achttien in druk verschenen. ‘De onuitgebrachte sonates zijn vaak nog niet helemaal af, er staat van alles tussen gekliederd.’ Toch koos ze er daar ook twee van.
‘Met mijn ensemble Furor Musicus heb ik alle sonates doorgespeeld. Ze zijn allemaal interessant, maar sommige steken er echt wel bovenuit. Ik heb voor de stukken gekozen die afwijken van de clichés, die iets volks of wilds hebben. We weten dat Hellendaal ook in kroegen en herbergen speelde, ik heb het gevoel dat hij beïnvloed is geweest door speelmansmuziek. Hij heeft echt vanuit het instrument gedacht. Er zit een bepaalde violistische lekkerte in, ik voel dat hij moet hebben genoten van het vioolspelen zelf.
‘Hij moet een ongelooflijke techniek hebben gehad, hij schreef de sonates in de eerste plaats om zichzelf als violist mee te presenteren. Hij heeft dingen genoteerd die je niet meteen begrijpt als je ze voor het eerst ziet. Hij vraagt bijvoorbeeld om heel ongebruikelijke dubbelgrepen. Ik stel me dan voor dat hij, wanneer hij zo’n passage speelde, grijnzend vanuit een ooghoek zijn vriendjes in de kroeg opzocht. Zo van: zag je wat ik deed?’
Dat technisch meesterschap deed Hellendaal op in Padua. Daar studeerde hij viool en compositie bij de beroemde vioolpedagoog Giuseppe Tartini (1692-1770). Nederland profiteerde nauwelijks van zijn talent – of zag het niet. Hij woonde nog in Amsterdam en Leiden, maar slaagde er niet in om in de Republiek een bloeiende concertpraktijk op te bouwen of een vaste baan op niveau te vinden. In 1751 vestigde hij zich in Londen, waar hij samenwerkte met Georg Friedrich Händel. Hellendaal werd veelvuldig in de kranten genoemd.
De laatste drie decennia van zijn leven bracht hij door in Cambridge, waar hij vioolles gaf en organist was. Na zijn dood haalde zijn naam nog een paar belangrijke muziekencyclopedieën.
Lohmann: ‘Wat ik opvallend vind aan het verhaal is dat hij naar Engeland is gegaan omdat hij in Nederland niet aan de bak kwam. Ook al was hij nog zo’n goede violist.’ Dan lachend: ‘Als het om de waardering van musici gaat, is er in Nederland in tweeënhalve eeuw dus weinig veranderd.’