De Senegalese zanger Abdou Diop was een beetje op het slechte pad geraakt. Afkomstig uit de zuidelijke regio Casamance, daar muzikaal opgeleid, maar via een baan in het leger terechtgekomen in hoofdstad Dakar en het liederlijke nachtclubcircuit ingedoken. Gelukkig ontmoette hij de grote Senegalese vocalist Baaba Maal. Die nam hem bij de hand en wees hem de weg: terug naar Casamance en de tradities uit die streek.
Op de plaat Nootee, de tweede van laatbloeier Diop, horen we dus bedwelmende Afrikaanse tokkelgitaren plus de 'hoddu', een antieke voorloper van de banjo, die eindeloos wiegend om elkaar heen draaien rond de trage maar doeltreffende percussie van de kalebas. Liederen waarin de landbouw en cultuur van Casamance worden bezongen; de koeien, het graan, de worstelwedstrijden. De nasale maar krachtige stem van Diop verleidt en betovert in een ontroerend lied als Weliyaade, waarin de zanger alle plaatsnamen opsomt waar hij zich gedurende zijn leven welkom heeft gevoeld.